De flavonoïden familie is een grote groep van non-nutritieve stoffen die zeer veel in de natuur voorkomt, zoals in vruchten, pitten, bladeren, peulvruchten en thee. Op water, koolhydraten, eiwitten en vetten na zijn flavonoïden de meest voorkomende stoffen in onze voeding. Omdat van deze stoffen voor de mens geen duidelijke voedingswaarde is aangetoond worden ze niet als essentieel beschouwd. Enige terughoudendheid bij deze bewering is gepast omdat de flavonoïden wel degelijk duidelijk aanwijsbare biologische effecten in de fytotherapie hebben en ze bij de insecten wel essentieel zijn.
Bij planten geven flavonoïden bescherming tegen ultraviolet licht, schadelijke schimmels, bacteriën, virussen en insecten. Tevens beschermen ze de plant tegen oxidatie en de flavonoïden werken als natuurlijke kleur- en smaakstof. De flavonoïden familie is de grootste groep van plantsubstanties met inmiddels meer dan 4000 onderscheiden verschillende stoffen.
In dit artikel zal worden getracht deze enorme groep duidelijker in kaart te brengen maar zal er vooral worden stil gestaan bij de plaats en rol van de fyto-oestrogenen binnen de flavonoïden familie en de fytotherapie.
Tot de subfamilies van de Flavonoïden behoren onder andere:
• Anthocyanidinen (o.a. in blauwe druiven, bieten, rode uien, bessen)
• Proanthocyanidinen (o.a. in druivenpitten)
• Leucoanthocyanidinen (o.a. in druivenpitten)
• Catechinen en Epicatechinen (o.a. in groene thee. appels)
• Isoflavonen (o.a. in soja, rode klaver)
• Flavonen (o.a. citrusfruit, rode druiven, groene bonen)
• Flavonolen (o.a. in uien, spinazie, appels, zwarte thee)
• Flavanonen (o.a. in grapefruit, sinaasappels, citroen)
• Coumestanen (o.a. in kiemen)
• Lignanen (o.a. in: zeer divers in groente, fruit, granen)
• Chalconen (o.a. in: zeer divers)
Fyto-oestrogenen zijn plantsubstanties die een oestrogeen werking hebben. Hun chemische structuur is gelijk aan die van het vrouwelijke geslachtshormoon, maar de fyto-oestrogenen zijn veel minder sterk werkend dan dit vrouwelijke geslachtshormoon. De oestrogeen potentie van deze substanties loopt uiteen van 0,01% tot 0,5% van oestradiol. Fyto-oestrogenen komen in zeer kleine hoeveelheden voor in bijna elke plant, maar vooral soja en rode klaver bevatten duidelijk hogere concentraties. De fyto-oestrogeen-fenolen is het dominant type fyto-oestrogeen en zijn in de gehele plant aanwezig, tot 7% van het droge gewicht. Deze fyto-oestrogeen-fenolen behoren tot de Flavonoïden familie en maken onder meer deel uit van 7 subfamilies. Deze worden hier kort besproken.
Het is belangrijk te beseffen dat de hierna besproken groepen een nog veel breder spectrum aan verschillende stoffen bevatten dan alleen de in dit stuk te bespreken fyto-oestrogenen, maar dat deze fyto-oestrogenen dus wel in elk van de groepen voorkomen.
Isoflavonen
Er zijn meer dan 1000 verschillende isoflavonen waarvan er twee een sterke oestrogeen activiteit vertonen. Deze twee natuurlijke glycoside(=gebonden aan glucose) vormen die voorkomen in peulvruchten en vooral in soja, zijn Genistine en Daidzine. Dit zijn de precursors van de sterke oestrogeen isoflavonen Genisteïne en Daidzeïne. Het is belangrijk om te weten dat voor de omzetting van de precursors naar Genisteïne en Daidzeïne een gezonde darmflora een essentiële rol speelt. Isoflavonen uit soja zijn de best onderzochte en sterkst werkzame fyto-oestrogenen.
Flavonen
De twee belangrijkste flavonen zijn Luteolineen en Apigenine. Deze twee flavonen komen in de natuur veelvuldig voor in bladeren, zaden en fruit maar vooral in wit en geel gekleurde groente en fruit. De flavonen laten een zwak oestrogeen effect zien.
Flavonolen
Dit is een relatief kleine groep van flavonoïden. De belangrijkste flavonolen zijn Quercitine en Kaempferol. Beide laten een zwakke oestrogeen activiteit zien.
Flavononen
De flavononen is een zeer kleine subfamilie die voornamelijk voorkomt in citrusfruit, in de hele vrucht maar vooral in de schil. De belangrijkste flavonoon is Naringenine, dat zich hecht aan de menselijke oestrogeen receptoren en is daarin zwak oestrogeen.
Coumestanen
Ook de coumestanen is een zeer kleine groep van flavonoïden met één belangrijk oestrogeen lid: Coumestrol. Coumestrol is een van de stoffen die een zeer sterke oestrogeen activiteit laat zien. Net als de besproken isoflavonen komt Coumestrol voornamelijk voor in peulvruchten. De hoogste concentraties Coumestrol zijn echter gevonden in jonge spruiten of kiemen zoals bijvoorbeeld in alfalfa, rode klaver, soja en mungbonen.
Lignanen
Er zijn meer dan 1000 verschillende lignanen geïdentificeerd waarvan er maar twee oestrogeen activiteit tentoonspreiden. Dit zijn Metairesinol en Secoisolariciresinol die voornamelijk te vinden zijn in fruit, groenten, granen en zaden. Ook deze stoffen binden zich aan de menselijke oestrogeenreceptoren maar zijn beduidend zwakker dan de isoflavonen.
Chalconen
Chalconen komen zeer veel voor in allerlei planten en zijn meestal precursors(=voorstof) van andere fyto-oestrogeen fenolen. De meest voorkomende chalcone is Phloretine maar ook hiervan is de oestrogeen activiteit vele malen kleiner dan die van de isoflavonen.
Hormonaal
De meeste fyto-oestrogeen fenolen hebben agonistisch-antagonistische eigenschappen. Dat betekent dat bij een hoge concentratie oestrogeen (premenopauze) door competitie om de receptorplaatsen een oestrogeen verlaging plaatsvindt en omgekeerd, bij een lage concentratie oestrogeen (postmenopauze) de fyto-oestrogenen juist voor een verhoging zorgen. Recent onderzoek heeft een tweede oestrogeen receptor ERb aan het licht gebracht, dit naast de klassieke ERa. Interessant is de ontdekking dat juist de isoflavonen een zeer grote affiniteit vertonen met deze nieuwe receptor ERb. Aansluitend hierop laten andere onderzoeken zien dat voeding rijk aan isoflavonen (soja) en lignanen (lijnzaad) een duidelijke verbetering geven van menopausale klachten als opvliegers en ook vaginale droogheid bij perimenopausale vrouwen.
Hart- en vaatziekten
Flavonoïden in het algemeen en fyto-oestrogenen in het bijzonder hebben een zeer positief effect bij het voorkomen van cardiovasculaire complicaties. Isoflavonen laten een verbetering zien bij cardiovasculaire risicofactoren zoals hypercholesterolemie en atherosclerose. Isoflavonen, in het bijzonder Genisteïne, remt de endotheliale celproliferatie, cheleert toxische metalen en remt het enzym cyclo-oxigenase, dat betrokken is bij de synthese van de prostaglandinen-2 serie. Deze prostaglandines werken inflammatoir en atherogeen.
Antioxidanten
De meeste flavonoïden hebben een antioxidant effect. Genisteïne in het bijzonder verhoogt de activiteit van de antioxidant enzymen in vooral de darmen en de huid.
Botaanmaak
Fyto-oestrogeen fenolen reguleren de calciumuitwisseling door celmembranen en calciumopslag in een groot aantal cellen. Genisteïne vermindert osteoclast activiteit en behoudt botmineralisatie bij dieren waarbij de eierstokken zijn verwijderd. Coumestrol stimuleert de botmineralisatie in vitro.
Cel differentiatie
De groei en functie van cellen worden door een grote variëteit van extracellulaire factoren gereguleerd. Deze factoren spelen een belangrijke rol in het proces dat leidt tot instructie voor de cel om zich te delen, te differentiëren of om een speciale functie uit te voeren. Twee enzymsystemen spelen een sleutelrol in cel proliferatie en cel differentiatie,Tyrosine kinases (PTK) en DNA topoisomerases. Genisteine en Quercitine regelen een breed scala van deze cytoplasma- en nucleair enzymsystemen.
Anti-kanker activiteit
Genisteïne en Quercitine laten in vitro een inhibitie zien van de volgende menselijke kankercel types: melanomen, leukemie, borstkanker, prostaatkanker, neuroblastoma, eierstokkanker, maagkanker, darmkanker en ewings sarcoma. Een van de belangrijkste effecten van Genisteïne en Quercitine op de groei van tumorcellen is de anti-angiogenese werking; het tegengaan van nieuwe vaatvorming. Isoflavonen en lignanen spelen een belangrijke rol bij de vorming van het lichaamseiwit SHBG (=geslachtshormoon bindend globuline). Alleen wanneer er voldoende isoflavonen en lignanen uit de darm worden opgenomen kan er SHBG gevormd worden. Dit SHGB onderschept de in het bloed aanwezige geslachtshormonen waarna deze worden uitgescheiden. Lage concentraties van vrije geslachtshormonen in het bloed verlagen de kans op onder andere borst-, baarmoeder- en prostaatkanker.